COLUMN – Gefeliciteerd met de poëzie! Het is weer Poëzieweek, en dit jaar staat alles in het teken van ‘lijfelijkheid’. Iedereen heeft een lijf, de een iets meer dan de ander – mannen net zozeer als vrouwen. Toch denk ik dat ik, mannelijke dichter, meer word uitgedaagd door dit thema dan mijn vrouwelijke collega’s. Het zou een te simpele stelling zijn dat vrouwen ‘lijfelijker’ schrijven dan mannen. Er zijn bijvoorbeeld genoeg mannelijke dichters (bijvoorbeeld Paul Celan of Leonard Nolens) die uiterst lichamelijk en zintuiglijk schrijven, en vrouwelijke dichters die rationeel en abstract te werk gaan.
Lijfelijkheid is een spectrum dat iedereen op zijn eigen manier ervaart.
Het mannenlijf wordt door mannen zelf in poëzie minder vaak beschreven. Dat heeft wellicht te maken met hoe mannelijkheid lange tijd werd gedefinieerd: in afstand tot kwetsbaarheid, tot het lijf als poëtisch onderwerp. Misschien ervaren mannen hun lichaam minder bewust, of beschouwen ze het niet als iets om over te schrijven. Voor ons is het lijf een instrument, geen huis om in te wonen.
Mijn lichaam en ik, we hebben een wankel verbond. Het draagt me trouw, maar met een zekere slordigheid. Mijn haar wordt op mysterieuze wijze steeds grijzer, mijn buik toont een groeiend optimisme, en mijn knieën kraken alsof ze onderhand geld willen zien. Toch woon ik er met genoegen in. Ja, ik woon. Of, tenminste, ik voel me er steeds meer thuis.
Toch heb ik net als in mijn huis soms de neiging om de bezem te pakken, alles in vakjes te timmeren. Terwijl het lijf, net als de poëzie, misschien juist gedijt bij wat rommeligheid, bij wat ruimte om te ademen. Misschien is dat de uitdaging: niet alleen wonen in dit lichaam, maar ook toestaan dat het leeft, beweegt en zichzelf herschrijft. Dus: lang leve de poëzie. Lang leve de lijfelijkheid!
(Gepubliceerd in de Gelderlander, 1 februari 2025)
Meer over het lijf: